Puppytest






  


Puppytest


"Een pup is niet voor even, maar voor het hele leven"

Mocht u interesse hebben om uw pups te laten testen kunt u altijd contact met mij opnemen.  Door mijn jarenlange ervaring in de africhting als gediplomeerd instructeur heb ik de nodige kennis in huis om uw pups te testen.
Hieronder kunt u lezen wat u van mij tijdens een puppytest kunt verwachten.

 

Puppytest

De test wordt afgenomen op een leeftijd van plus minus 7 weken. Onderzoek heeft aangetoond dat dit de meest ideale leeftijd is om pups te testen: het zicht, het coördinatievermogen en de motoriek van de pup zijn dan voldoende ontwikkeld. Bovendien zijn juist op die leeftijd de drang om te vluchten voor het onbekende en de neiging tot toenadering met elkaar in evenwicht, zodat de test een optimaal beeld geeft van de persoonlijkheid van de pup.

Veel mensen vragen zich af hoe betrouwbaar zo'n test nu is: het is toch een momentopname; misschien is de pup op die dag niet in zijn beste doen of is hij slaperig?

In het algemeen blijkt dat de test een goed beeld geeft van de persoonlijkheid van de pup.

De test duurt lang genoeg (15-20 minuten per pup) om ook bij hondjes die langzaam op gang komen inzicht te krijgen in hun 'ware' aard. Uiteraard kunnen door training en opvoeding later bepaalde eigenschappen verder worden ontwikkeld of juist worden geremd, maar de basistrekjes die een hond heeft komen onveranderlijk uit de test naar voren.

De test is geen examen, waarvoor de pup kan 'slagen' of 'zakken'.

Het gedrag dat de pup vertoont, wordt bepaald door enerzijds zijn erfelijk bepaalde aanleg en anderzijds de mate waarin hij is ingeprent c.q. gesocialiseerd, kortom de mate waarin hij te maken heeft gehad met verschillende wezens, zaken en situaties.  Een pup die bij de fokker goed is gesocialiseerd doordat hij bijvoorbeeld de woonkamer dagelijks mag verkennen, allerlei speeltjes van verschillend materiaal heeft om mee te spelen, vertrouwd is met geluiden zoals radio, televisie, stofzuiger, allerlei verkeer, rammelende potten en pannen, en kennis heeft gemaakt met veel verschillende mannen, vrouwen, kinderen, honden en andere dieren, heeft een beduidende voorsprong op een pup die opgroeit in een kennel. De fokker die met zijn pups oefent, met hen speelt, ze de woonkamer laat verkennen en ze zodra ze geënt zijn mee naar buiten neemt om nieuwe indrukken op te doen, is bezig zijn pups te socialiseren en geeft ze daarmee de best mogelijke start voor hun verdere leven.

Meestal zijn, voor de goed gesocialiseerde pup, de situaties waarmee hij tijdens de test kennismaakt dan ook al wat gewoner en minder nieuw en hij treedt deze dan ook meestal gemakkelijker tegemoet, dan de slechter gesocialiseerde pup. Ik benadruk hier het woord meestal omdat, men niet moet  vergeten dat alles tijdens de test voor de pup, ook voor de goed gesocialiseerde, nieuw is: de tester, het terrein, de voorwerpen, ook al lijken ze misschien op zaken die hij al kent. En juist door al dit nieuwe verloochent de basisaanleg van de pup zich niet. Hondjes die terughoudend van aanleg zijn, zullen dat ook tijdens de test zijn al zijn ze nog zo goed gesocialiseerd; pups die apporteren niet zo leuk vinden, zullen dat tijdens de test laten blijken, al heeft de fokker zich suf geoefend.

Campbell test en intimidatie

In onze puppytest is de zogenaamde Campbell test opgenomen. Hiermee wordt voornamelijk de mensgerichtheid en de mate waarin de pup de (sociale) overheersing van de mens accepteert getest.

Nadat de pup op de grond is neergezet en even de kans heeft gehad om een plasje te doen en te kijken waar hij  terecht is gekomen, roept de tester hem. Gekeken wordt hoe de pup komt. Is dat vlot en vrolijk of aarzelend? Of vindt hij zijn omgeving gewoon veel interessanter dan de tester?

Nadat de pup kennis heeft gemaakt met de tester en even over zijn bol is geaaid, loopt de tester weg en kijkt of de pup volgt, maar met name wordt er op gelet hoe de pup volgt. Een pup die op mensen is ingeprent, zal in een totaal vreemde omgeving altijd geneigd zijn de tester te volgen omdat deze het enige bekende (een mens) in de omgeving is. Bevindt de pup zich op bekend terrein of zichtbaar/ruikbaar vlakbij iets of iemand dat erg bekend of vertrouwd is (fokker, huis van de fokker, honden van de fokker) dan zal hij eerder blijven waar hij is: in de buurt van het meest vertrouwde. Vandaar dat het dus alleen zin heeft om de test af te nemen op een duidelijk onbekend terrein en ook dat de fokker, andere pups uit het nest, andere honden en de kennel niet duidelijk zichtbaar, ruikbaar of hoorbaar mogen zijn voor de pup. Het komt dan ook zelden  voor dat een pup niet volgt als het terrein onbekend is.

De manier waarop kan echter nogal verschillen. Een pup, die mensen erg interessant, leuk of vertrouwenwekkend vindt, zal de tester aan de voet of vlak op de voet volgen, terwijl een ondernemend, onderzoekend of zelfstandig typetje de gelegenheid te baat neemt om zijn omgeving intussen grondig te verkennen; hij stopt even als hij een interessant luchtje of een afgewaaid blaadje of iets dergelijks tegenkomt en volgt wat minder dicht.

De lichaamshouding die de pup aanneemt, en vooral de houding van zijn staart, geven tegelijkertijd aan hoe hij zich voelt. Een zelfverzekerde pup zal bijvoorbeeld vrolijk kwispelen, terwijl een wat angstig of onzeker hondje een houding aanneemt die we in vakjargon ‘gedrukt’ noemen: hij ziet er wat bangig uit, alsof  elk ogenblik de hemel boven op hem kan vallen en houdt zijn staart laag.

Heeft de pup bovendien weinig vertrouwen in de mens dan zal hij ook voortdurend kijken of hij ergens een veilig plekje kan vinden om onder weg te duiken.

De wijze waarop de pup volgt geeft dus al een aardige indruk van het karakter, al is het niet meer dan een eerste indruk, die vaak moet worden bijgesteld. Sommige hondjes beginnen namelijk wel vrolijk en vlot, maar blijken naarmate de test vordert toch niet echt zo heldhaftig te zijn; anderen kijken de kat uit de boom en vinden het leven één groot feest als ze gewend zijn.

Sommige pups storten helemaal in en veranderen in zielige hoopjes pup en weer andere pups worden helemaal gek en maken de vreemdste bokkensprongen.

Tijdens het volgen loopt de tester langs een plaats waar wat pens ligt, rekening houdend met de windrichting, om te zien of de pup tekent op de lucht van de pens en of hij zijn neus wil volgen, waarna de pup wat pens mag eten.

Apporteren 

Natuurlijk kijken we ook of en hoe de pups apporteren. Wie denkt dat het niet zo belangrijk is of een hond ook goede werkeigenschappen heeft omdat hij hem alleen als huishond heeft en er toch niet mee jaagt of werkt, begaat een grote vergissing. Het is het verlangen om voor en samen met de baas te werken dat het gemakkelijker maakt om een hond op te voeden tot een prettige vriendelijke sociale huishond. Het is niet voor niets dat de gedragsstoornissen en -problemen hand over hand toenemen bij rassen waar de door de jaren, soms zelfs eeuwen geselecteerde werkeigenschappen geheel of gedeeltelijk verloren zijn gegaan.

De test is geen examen, waarvoor de pup kan 'slagen' of 'zakken'.

Het gedrag dat de pup vertoont, wordt bepaald door enerzijds zijn erfelijk bepaalde aanleg en anderzijds de mate waarin hij is ingeprent c.q. gesocialiseerd, kortom de mate waarin hij te maken heeft gehad met verschillende wezens, zaken en situaties.  Een pup die bij de fokker goed is gesocialiseerd doordat hij bijvoorbeeld de woonkamer dagelijks mag verkennen, allerlei speeltjes van verschillend materiaal heeft om mee te spelen, vertrouwd is met geluiden zoals radio, televisie, stofzuiger, allerlei verkeer, rammelende potten en pannen, en kennis heeft gemaakt met veel verschillende mannen, vrouwen, kinderen, honden en andere dieren, heeft een beduidende voorsprong op een pup die opgroeit in een kennel. De fokker die met zijn pups oefent, met hen speelt, ze de woonkamer laat verkennen en ze zodra ze geënt zijn mee naar buiten neemt om nieuwe indrukken op te doen, is bezig zijn pups te socialiseren en geeft ze daarmee de best mogelijke start voor hun verdere leven.

Meestal zijn, voor de goed gesocialiseerde pup, de situaties waarmee hij tijdens de test kennismaakt dan ook al wat gewoner en minder nieuw en hij treedt deze dan ook meestal gemakkelijker tegemoet, dan de slechter gesocialiseerde pup. Ik benadruk hier het woord meestal omdat, men niet moet  vergeten dat alles tijdens de test voor de pup, ook voor de goed gesocialiseerde, nieuw is: de tester, het terrein, de voorwerpen, ook al lijken ze misschien op zaken die hij al kent. En juist door al dit nieuwe verloochent de basisaanleg van de pup zich niet. Hondjes die terughoudend van aanleg zijn, zullen dat ook tijdens de test zijn al zijn ze nog zo goed gesocialiseerd; pups die apporteren niet zo leuk vinden, zullen dat tijdens de test laten blijken, al heeft de fokker zich suf geoefend.

Campbell test en intimidatie

In onze puppytest is de zogenaamde Campbell test opgenomen. Hiermee wordt voornamelijk de mensgerichtheid en de mate waarin de pup de (sociale) overheersing van de mens accepteert getest.

Nadat de pup op de grond is neergezet en even de kans heeft gehad om een plasje te doen en te kijken waar hij  terecht is gekomen, roept de tester hem. Gekeken wordt hoe de pup komt. Is dat vlot en vrolijk of aarzelend? Of vindt hij zijn omgeving gewoon veel interessanter dan de tester?

Nadat de pup kennis heeft gemaakt met de tester en even over zijn bol is geaaid, loopt de tester weg en kijkt of de pup volgt, maar met name wordt er op gelet hoe de pup volgt. Een pup die op mensen is ingeprent, zal in een totaal vreemde omgeving altijd geneigd zijn de tester te volgen omdat deze het enige bekende (een mens) in de omgeving is. Bevindt de pup zich op bekend terrein of zichtbaar/ruikbaar vlakbij iets of iemand dat erg bekend of vertrouwd is (fokker, huis van de fokker, honden van de fokker) dan zal hij eerder blijven waar hij is: in de buurt van het meest vertrouwde. Vandaar dat het dus alleen zin heeft om de test af te nemen op een duidelijk onbekend terrein en ook dat de fokker, andere pups uit het nest, andere honden en de kennel niet duidelijk zichtbaar, ruikbaar of hoorbaar mogen zijn voor de pup. Het komt dan ook zelden  voor dat een pup niet volgt als het terrein onbekend is.

De manier waarop kan echter nogal verschillen. Een pup, die mensen erg interessant, leuk of vertrouwenwekkend vindt, zal de tester aan de voet of vlak op de voet volgen, terwijl een ondernemend, onderzoekend of zelfstandig typetje de gelegenheid te baat neemt om zijn omgeving intussen grondig te verkennen; hij stopt even als hij een interessant luchtje of een afgewaaid blaadje of iets dergelijks tegenkomt en volgt wat minder dicht.

De lichaamshouding die de pup aanneemt, en vooral de houding van zijn staart, geven tegelijkertijd aan hoe hij zich voelt. Een zelfverzekerde pup zal bijvoorbeeld vrolijk kwispelen, terwijl een wat angstig of onzeker hondje een houding aanneemt die we in vakjargon ‘gedrukt’ noemen: hij ziet er wat bangig uit, alsof  elk ogenblik de hemel boven op hem kan vallen en houdt zijn staart laag.

Heeft de pup bovendien weinig vertrouwen in de mens dan zal hij ook voortdurend kijken of hij ergens een veilig plekje kan vinden om onder weg te duiken.

De wijze waarop de pup volgt geeft dus al een aardige indruk van het karakter, al is het niet meer dan een eerste indruk, die vaak moet worden bijgesteld. Sommige hondjes beginnen namelijk wel vrolijk en vlot, maar blijken naarmate de test vordert toch niet echt zo heldhaftig te zijn; anderen kijken de kat uit de boom en vinden het leven één groot feest als ze gewend zijn.

Sommige pups storten helemaal in en veranderen in zielige hoopjes pup en weer andere pups worden helemaal gek en maken de vreemdste bokkensprongen.

Tijdens het volgen loopt de tester langs een plaats waar wat pens ligt, rekening houdend met de windrichting, om te zien of de pup tekent op de lucht van de pens en of hij zijn neus wil volgen, waarna de pup wat pens mag eten.

Apporteren 

Natuurlijk kijken we ook of en hoe de pups apporteren. Wie denkt dat het niet zo belangrijk is of een hond ook goede werkeigenschappen heeft omdat hij hem alleen als huishond heeft en er toch niet mee jaagt of werkt, begaat een grote vergissing. Het is het verlangen om voor en samen met de baas te werken dat het gemakkelijker maakt om een hond op te voeden tot een prettige vriendelijke sociale huishond. Het is niet voor niets dat de gedragsstoornissen en -problemen hand over hand toenemen bij rassen waar de door de jaren, soms zelfs eeuwen geselecteerde werkeigenschappen geheel of gedeeltelijk verloren zijn gegaan.

Vlak na de kennismaking met de tester en het volgen, wordt gekeken of de pup vier verschillende voorwerpen wil apporteren. De tester speelt met het voorwerp en gooit het vervolgens een eindje weg.

De meeste pups vinden dit een reuzeleuk spelletje.

Ze rennen er achter aan en pakken het op. Maar lang niet alle hondjes brengen het voorwerp ook terug. Sommigen willen het maar al te graag zelf houden: ze gaan er lekker op liggen kauwen of lopen er hard mee weg: hun buitdrift is dan groot. Pups vinden ook niet alle voorwerpen even leuk of hebben een uitgesproken voorkeur.

Niet alle pups gaan echter achter de voorwerpen aan. Het zou echter niet goed zijn om dan te denken dat de pup niet wil apporteren.Er kunnen heel verschillende redenen zijn waarom een pup niet wil apporteren. Sommige pups zijn inderdaad gewoon niet geïnteresseerd in de tester en diens spelletjes en vinden andere dingen veel leuker. Sommige pups vinden de tester daarentegen zo geweldig dat ze niet bij deze weg te branden zijn en helemaal geen oog hebben voor iets anders. Anderen vinden het voorwerp wel erg interessant, maar toch ook een beetje eng: ze durven het niet vast te pakken en deinzen op het laatste moment terug. Als deze hondjes echter eenmaal weten dat het voorwerp niet eng is om vast te pakken dan kunnen het best fanatieke apporteerders blijken te zijn, die het maar al te leuk vinden om iets voor hun baas op te halen. Verder komt het ook voor dat een pup zo onder de indruk is van de test, de nieuwe omgeving of de tester, dat hij te onzeker is en teveel bezig is met het verwerken van nieuwe indrukken  om te kunnen apporteren. Ook deze pups kunnen best goede apporteerders blijken te zijn als ze eenmaal vertrouwen hebben gekregen, al zullen ze altijd even moeite hebben met een nieuwe omgeving.

Aan het einde van de test wordt het apporteren nog een keer herhaald. Pups, die wat meer tijd nodig hebben om aan de nieuwe omgeving en de tester te wennen, kunnen dan alsnog op het apporteren beoordeeld worden. Er is  nog een reden. Door het apporteren te herhalen kunnen wij ook het herstelvermogen en de stabiliteit van de pup testen. De pups krijgen tijdens de test tenslotte ook wat minder prettige dingen te verwerken. Gevoelige pups, die eerst heel enthousiast zijn, kunnen de test steeds minder leuk gaan vinden en worden dan onzeker. Het is belangrijk om te weten of de pup daarvan makkelijk herstelt als je weer wat leuks gaat doen. Bovendien wordt zo de test op een leuke, positieve manier afgesloten, waardoor een eventueel wat geschonden vertrouwen in de tester hersteld kan worden. Ook voor de pups die alles aan de test even leuk vinden, is een herhaling nuttig. Ze zijn inmiddels aan de tester en het terrein gewend en worden wat brutaler. Je ziet dan ook vaak dat hondjes die eerst alles nog keurig terugbrachten, er nu lekker mee aan de haal gaan.

De jachthonden en werkhonden proefjes vormen een zeer wezenlijk en belangrijk onderdeel van de puppytest.

Niet alleen omdat ze wat zeggen over de jachtaanleg of werkaanleg van de pup, maar ook omdat ze, meer dan de Campbell testjes, wat vertellen over het karakter. Juist omdat de pups er ongedwongen zichzelf bij kunnen zijn, kan een goede observator er heel wat karaktertrekjes uit aflezen. En ook  daarom is het belangrijk dat de nieuwe eigenaar ook al die leuke apporteerspelletjes met zijn pup gaat doen: het is namelijk de snelste en leukste manier om je pup te leren kennen en er een goede band mee te krijgen.

Van groot belang voor de opvoeding en training is het om te weten hoe goed het leer vermogen en het probleemoplossend vermogen van de pup is. We spreken van een goed probleem oplossend vermogen wanneer een hond een nieuw, onbekend probleem snel en zelfstandig weet op te lossen en ook wanneer hij een vaardigheid die hij beheerst weet toe te passen in een totaal nieuwe vorm of situatie.

Hij heeft een goed leervermogen wanneer hij eerder succesvol gebleken gedrag snel weet te herhalen in dezelfde situatie.

Hoe goed deze beide vermogens zijn wordt in de puppytest nagegaan aan de hand van de 'hekjestest' en de "kokertest".

 

Hekjestest

Bij de hekjestest wordt de pup recht achter een hem aan drie kanten omsluitend hekje geplaatst, terwijl de tester hem al achteruitlopend roept. Om bij de tester te kunnen komen moet de pup zich eerst van de tester af bewegen. Gekeken wordt hoe en hoe snel hij achter het hekje vandaan weet te komen. Alleen bij onafhankelijke pups is het soms moeilijk om dit te testen, omdat zij niet erg geïnteresseerd zijn in de tester waardoor zij zich uit desinteresse van deze afkeren en bij toeval de uitgang vinden. Bij pups die echter graag rechtstreeks naar de tester toe willen is het bijna altijd heel duidelijk te zien hoe goed zij zijn in het oplossen van het probleem. Sommige proberen eerst dwars door het hekje heen te gaan en als dat niet lukt gaan ze minutenlang wanhopig zitten jammeren.

Ze denken gewoon geen seconde na en hen moet dan ook eerst gewezen worden waar de uitgang zich bevindt: zij kunnen het probleem dus niet zelfstandig oplossen; het moet ze geleerd worden. Andere hondjes kijken links en rechts, doen een paar stapjes terug, vinden binnen enkele seconden de uitgang en storten zich in de armen van de tester. Weer andere doen er wat langer over en werpen zich systematisch tegen het hekje tot ze ineens de uitgang vinden dit wordt ook wel de trial and error methode genoemd.

Door de test vervolgens te herhalen, wordt het leervermogen van de pup getest. Je ziet dan dat sommige hondjes die eerst wanhopig waren, nu wel binnen een paar seconden de uitgang vinden, terwijl andere pups er nog even veel moeite mee hebben.

 

"Kokertest"

De pup wordt gelokt met iets lekkers en dit wordt voor zijn neus, dus hij ziet het in een koker gestopt, zo dat de pup er net niet bij kan.

Er wordt gekeken of de pup op onderzoek gaat in die koker en of hij gebruik maakt van zijn neus, maar ook poten en/of tanden en of de pup een doorzettertje is of niet.

Leervermogen en probleemoplossend vermogen worden vaak op een hoop gegooid en met elkaar verward. Vooral van honden die een goed leervermogen hebben, die dus gemakkelijk oppikken wat ze is aangeleerd, wordt er vaak vanuit gegaan dat ze ook een goed probleemoplossend vermogen hebben. Helaas, want deze vermogens gaan lang niet altijd samen en als dit niet door de baas/trainer wordt onderkend dan kan dat tot allerlei misverstanden, frustratie en ergernis bij baas en hond leiden. De baas moet er namelijk rekening mee houden dat zijn hond in dat geval (goed leervermogen, maar slecht probleemoplossend vermogen), het geleerde in een nieuwe, veranderde situatie niet kan toepassen en het dus weer opnieuw aangeleerd moet krijgen.

Bij de opvoeding en training van de pup dient er uiteraard steeds rekening gehouden te worden met het leervermogen. Uiteraard mag je van een hond met een goed leervermogen meer en sneller iets eisen. Maar rekening houden met de mate van het probleemoplossend vermogen is zeker net zo belangrijk, zo niet belangrijker. Voor de training van honden met een slecht probleemoplossend vermogen is het raadzaam om wat je aan wilt leren in veel wisselende situaties en vormen aan te bieden, waarbij je het geduld en het begrip moet opbrengen om steeds weer een heleboel stapjes terug te doen.

Bij een pup die echter een goed probleemoplossend vermogen heeft, moet je daarentegen terdege afvragen wat je hem aan wilt leren en wat daarvan de consequenties kunnen zijn. Je moet er immers op bedacht zijn dat de hond het geleerde ook in heel andere situaties kan gaan toepassen en je moet je dus afvragen waarmee de hond het aangeleerde nog meer kan associëren. Als hierover niet goed wordt nagedacht kan het namelijk tot gevolg hebben dat de hond zich binnen de kortste keren ook allerlei ongewenste vaardigheden eigen maakt.

Het doel van de beschreven testonderdelen, met uitzondering van het volgen,is om te kijken hoe de pup reageert op dwang (op rug liggen), verzorging (aaien) van de mens. Hierbij komt de pup op schoot van de tester te zitten terwijl ze hem stevig aait. Daarna legt ze de pup 30 seconde op de rug in haar armen ook nu wordt de pup goed geobserveerd.

Daarna wordt de pup op de grond gezet en gekeken wat het gedrag dan is.

Bij de vorige test werd er op een ander manier gekeken hoe de pup reageert op, dwang (op rug liggen), verzorging (aaien) en stemcorrectie (intimidatie) van de mens. Een pup die alles gemakkelijk en zonder angst accepteert is eenvoudiger op te voeden dan een erg onzekere hond of een hond ‘met een kop erop’, die wat meer een gebruiksaanwijzing nodig hebben. Of het nu een pup met veel pit is of een ‘watje’, met een verstandige, hondvriendelijke en vooral consequente opvoeding zullen vrijwel alle Teckel pups opgroeien tot leuke, vrolijke honden met een heerlijk eigenwijs karakter.

Daarna gaat de tester met de pup, kijken hoe hij reageert op geluid en visuele prikkels met een hard rammelend blikje en een fel gekleurde paraplu.

En wordt de pup gelokt en gecorrigeerd met de stem, als de pup direct reageert is het voldoende om deze test één keer uit te voeren.

Daarna wordt de test afgesloten met nog een keer de apporteer spelletjes.

Van ieder pup wordt van de test n een verslag geschreven welke de fokker mee krijgt, die hiervan eventueel een kopie aan de nieuwe eigenaar mee kan geven.

 

Het karakterprofiel

Aan het einde van de puppytest wordt door de tester en de schrijver samen een karakterprofiel opgesteld. De testers lopen het lijstje op het formulier af en geven aan welke eigenschappen zij hebben waargenomen en in welke mate. Zo ontstaat een genuanceerd beeld van het type en het temperament van de pup. Het referentiekader dat de testers daarbij gebruiken is de ‘gemiddelde’ pup van het desbetreffende ras.  Als zij van een pup zeggen dat deze bijvoorbeeld ‘erg zacht’ is dan is de pup erg zacht voor een Teckel. Zou men hem namelijk vergelijken met bijvoorbeeld een King Charles Spaniel, dan zal de spanielkenner waarschijnlijk zeggen dat het nogal meevalt met het zachte karakter.

Verder moet men onthouden dat bij de puppytest vooral wordt gekeken naar het gedrag van de pup in relatie tot mensen. Als er van een pup staat dat deze deemoedig is, dan zegt dat dus nog niets over het gedrag naar andere honden. Een naar mensen vriendelijke en sociaalvaardige hond is dat vaak ook wel naar andere honden, maar het hoeft helemaal niet zo te zijn. Sommige honden zijn bijvoorbeeld gek op mensen, maar helemaal niet op andere honden en laten dat duidelijk merken ook.

De eigenschappen en karaktertrekjes die door de puppytesters worden geconstateerd zijn ook geen garantie of blauwdruk voor toekomstig gedrag. Hoewel ik ervan overtuigd ben dat wat in aanleg aanwezig is, altijd blijft en nooit helemaal zal verdwijnen, zijn socialisatie en opvoeding in hoge mate bepalend voor het onderdrukken of juist tot bloei brengen van bepaalde eigenschappen.

Veel van de in de puppytest genoemde eigenschappen zijn duidelijk voor iedereen.

Met de meeste termen zal de doorsnee puppykoper/fokker geen moeite hebben, maar andere verdienen een nadere toelichting omdat ze ‘vaktaal’ zijn of omdat ze voor meerdere uitleg vatbaar zijn of omdat ze een negatieve bijsmaak hebben, waardoor het belangrijk is om uit te leggen wat er precies mee wordt bedoeld.

 

Druk:

Kenmerkend voor de Teckel is zijn vrolijke, levendige aard, zijn nieuwsgierigheid, zijn enthousiasme, zijn kwispel. Niet-kenners plakken daar wel eens het stempel druk op. Ten onrechte, want druk is wat anders. Een hond is druk wanneer zijn gedrag daarbij geen inwendige rem kent en ook van buitenaf min of meer onbeheersbaar is. Druk is een hond wanneer hij maar doorgaat en van geen ophouden weet, zelfs niet als hij tot de orde wordt geroepen. Een drukke hond is meestal ook weinig geconcentreerd, snel afgeleid en springt van de hak op de tak. Alles is even leuk, even interessant en wordt even snel en vluchtig bekeken voor hij weer afstormt op het volgende.

 

Zacht:

Zacht is een typische ‘vakterm’. Een zachte hond is gevoelig voor indrukken en stemmingen en reageert daar snel op, in positieve zin (b.v. blij, enthousiast) of in negatieve zin (b.v. onzeker of bang). De term ’zacht’ geeft dus niet aan HOE de hond reageert, want dat is afhankelijk van de omstandigheden, maar alleen maar DAT hij zichtbaar snel of onmiddellijk reageert: er is duidelijk een wisselwerking tussen het gedrag van de hond en de omstandigheden, de omgeving of het gedrag van anderen (met name de baas).

 

Hard:
Hard is het tegenovergestelde van ‘zacht’ in bovengenoemde betekenis en betekent alleen dat de hond veel minder snel en veel minder zichtbaar reageert. Dat betekent niet dat de hond de prikkels van buitenaf niet registreert of zich er innerlijk niets van aantrekt. Alleen is zijn zichtbare reactie  duidelijk anders. De hond gaat op het oog gewoon (langer) door met waarmee hij bezig is en lijkt zijn gedrag niet of nauwelijks te wijzigen.

 

Deemoedig:

Tegenwoordig wordt aan de term deemoedig de voorkeur gegeven boven ‘onderdanig’. Het gaat om een nuanceverschil: deemoedig is correcter en neutraler dan ‘onderdanig’ dat bovendien vaak de negatieve associatie ‘slaafs’ en ‘kruiperig’ heeft.

Een deemoedige hond is een inschikkelijke, meegaande hond, die gemakkelijk de leiding van een ander accepteert en dat ook toont in de wijze waarop hij anderen benadert. De lage, verzoenende, vriendelijke houding die de hond daarbij aanneemt, dient uitsluitend om de ander onmiddellijk duidelijk te maken dat hij absoluut geen kwaad in de zin heeft of het gezag van de ander wil betwisten (en mag dus niet met angst verward worden).

Aangezien in de puppytest wat dit betreft alleen gekeken wordt naar het gedrag ten opzichte van de mens, betekent de kwalificatie ‘deemoedig’ hier dus vooral dat de hond de leiding van de MENS gemakkelijk accepteert: het is dus niet uitgesloten dat de pup zich anders opstelt tegenover andere honden.

Dominant:

De term ‘dominant’ wordt vaak met allerlei negatieve zaken, met name agressie, geassocieerd. Ook krijgen honden die niet zo goed naar hun baas willen luisteren vaak het predikaat ‘dominant’ opgespeld. Meestal volkomen ten onrechte, omdat het gewoon het gevolg is van een verkeerde training.

In de puppytest wordt de term echter uitsluitend gebruikt om aan te geven dat de hond de leiding van de mens niet (zonder meer) of moeilijk accepteert en zich ertegen verzet als de mens hem in zijn (bewegings)vrijheid beperkt. Het gaat hier altijd om bewust, doelgericht verzet, om een zich niet willen schikken, zonder dat daarbij sprake is van angst. Ook moet het gaan om situaties waarbij er duidelijk sprake is van contact tussen hond en mens. Een hond die zich aan de leiding van de mens onttrekt omdat hij iets anders interessanter vindt is dus niet (per definitie) dominant. Evenmin is een dominante pup per definitie agressief of wordt hij dat later. Zolang men een dominante hond in zijn waarde laat, maar wel heel duidelijk en beslist aangeeft waar zijn grenzen liggen, is er meestal geen vuiltje aan de lucht.

Tenslotte dient ten aanzien van de kwalificatie ‘dominant’ nog even te worden opgemerkt dat in de puppytest weer alleen gekeken is naar gedrag ten opzichte van mensen, en dat het dus weer niets hoeft te zeggen over het gedrag ten opzichte van andere honden.

Tester gericht (voorheen baasgericht):

De term baasgericht is inmiddels gewijzigd in tester gericht, omdat de voor de pup onbekende tester natuurlijk niet vergeleken kan worden met de echte baas, waarmee de hond (als het goed is) een band heeft/krijgt.

Indien een pup tester gericht is dan betekent het dat hij gemakkelijk contact maakt met een vreemde die daar zijn best voor doet en dat hij het ook leuk vindt om samen met die persoon wat te ondernemen Indien de pup tijdens de test de tester bij wijze van spreken niet eens ziet staan en de tester er maar niet in slaagt om contact met de pup te krijgen, dan scoort de pup in de categorie ‘op zichzelf’.

Hieruit kan men afleiden, dat wanneer de pup niet gemakkelijk contact maakt met een vreemde, hij dat in eerste instantie ook niet zal doen met zijn nieuwe eigenaar(s). Sommige honden zijn echter niet zozeer ‘op zichzelf’, maar zijn gewoon eenkennig. Als de nieuwe baas kans ziet om zo’n pup voor zich te winnen, dan kan het dus best zo zijn dat deze het vuur uit zijn sloffen gaat lopen voor zijn baasje en enorm baasgericht wordt. In het algemeen zal dat echter niet vanzelf gaan.

Net als ieder mens heeft iedere hond een geheel eigen, uniek karakter en dus ook een eigen ‘gebruiksaanwijzing’. Wie gevoel heeft voor het karakter van zijn hond en er bij de training en opvoeding rekening mee houdt, zal (als hij het goed doet) een geweldige kameraad krijgen waarmee hij kan lezen en schrijven. Het is echter niet altijd even eenvoudig om het gedrag van je hond te ‘lezen’ en te begrijpen; het vereist veel tijd en(zelf)studie.

Het karakterprofiel van de puppytest kan daarbij een ‘reiswijzer’ zijn.

Aan de hand van het karakterprofiel kan men de pup indelen op basis van temperament en basistype, en zo bij de opvoeding en training rekening houden met zijn mogelijkheden.

Contact

Voor meer informatie of het maken van een afspraak kunt u altijd contact met mij opnemen.